Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet opheffing openbaar lichaam Rijnmond

 

Artikel 10
1
Met ingang van de datum van opheffing zijn de ambtenaren van rechtswege in dienst van de provincie Zuid-Holland.
2
Binnen één maand na de datum van opheffing stelt Onze Minister zoveel mogelijk in overleg met gedeputeerde staten van Zuid-Holland en met de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten het aantal ambtenaren vast, dat is belast met de behartiging van de belangen die krachtens artikel 38, eerste lid, van de Wet openbaar lichaam Rijnmond, dan wel anderszins, door gemeentebesturen aan dat lichaam zijn toevertrouwd, alsmede met de taken van dat lichaam ingevolge de Wet Ambulancevervoer (Stb. 1971, 369).
3
Zoveel mogelijk in overleg met de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten wijzen gedeputeerde staten van Zuid-Holland de ambtenaren aan die zijn belast met de werkzaamheden, voortvloeiend uit de behartiging van belangen als bedoeld in het tweede lid, alsmede de gemeente of gemeenten, in welker dienst de werkzaamheden van elk van die ambtenaren zullen worden verricht. Beide aanwijzingen geschieden binnen negen maanden na de datum van opheffing.
4
De krachtens het derde lid aangewezen ambtenaren gaan uiterlijk een jaar na de datum van opheffing over in dienst van de krachtens dat lid aangewezen gemeente of gemeenten.
5
Voor zover aan het vierde lid eerder uitvoering wordt gegeven dan het in dat lid genoemde tijdstip vindt na afloop van het jaar een verrekening plaats tussen de provincie en de desbetreffende gemeente of gemeenten met betrekking tot de bijdragen inzake de belangen en taken, bedoeld in het tweede lid.
6
Voor zover toepassing is gegeven aan artikel 7, vijfde lid, blijven de ambtenaren, krachtens het derde lid aangewezen in verband met de in artikel 7, vierde lid, bedoelde taken, in dienst van de provincie Zuid-Holland tot het tijdstip waarop de in artikel 7, vijfde lid, bedoelde bijdragen niet meer aan die provincie worden verstrekt.
7
Voor zover een aanwijzing, als bedoeld in het derde lid, gedaan is in verband met taken die zullen worden verricht door het orgaan van een gemeenschappelijke regeling, waarin wordt deelgenomen door de provincie Zuid-Holland, kunnen gedeputeerde staten van Zuid-Holland, zoveel mogelijk in overleg met de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten, in afwijking van het vierde lid bepalen, dat de desbetreffende ambtenaren in dienst blijven van de provincie.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •